Onderzoekscommissie De Winter: veel geweld in de jeugdzorg
Driekwart van de kinderen die tussen 1945 en nu ooit in jeugdzorg heeft gezeten, heeft daar te maken gehad met fysiek, seksueel of psychisch geweld of is daar getuige van geweest. In de meeste gevallen was het psychisch geweld. Het fysieke geweld nam in de loop van de tijd af, maar het psychische geweld niet. Zo'n tien procent zegt fysiek of psychisch geweld vaak of zeer vaak te hebben meegemaakt. Het geweld werd gepleegd door leiders, pleegouders en andere kinderen. De kinderen werden onvoldoende beschermd; gebrekkig overheidstoezicht was daarvan een van de oorzaken. Dat concludeert de ‘Commissie Onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg’, geleid door hoogleraar pedagogiek Micha de Winter. De commissie heeft tussen 2016 en 2019 grootschalig onderzoek gedaan naar geweld in residentiële instellingen, pleeggezinnen, justitiële jeugdinrichtingen, de jeugd-ggz, de lvb-sector, doven- en blindeninstituten en asielzoekerscentra.
Geweld en gevolgen
In het onderzoek is gebruik gemaakt van een meldpunt waar mensen hun ervaringen binnen de jeugdzorg konden delen. Hier hebben zowel ouders van kinderen die in de jeugdzorg verbleven, als kinderen zelf, hun verhaal gedaan. Het merendeel van deze meldingen betreft structureel en jarenlang voortdurend geweld. Slechts een kwart van de ondervraagden heeft nooit geweld meegemaakt.
In de jaren 1970 werd het geweld vooral gepleegd door pleegouders en groepsleiders. Vervolgens is dit verschoven naar meer fysiek geweld tussen kinderen onderling. De leiding heeft hierbij onvoldoende ingegrepen of de slachtoffers konden nergens terecht met hun verhaal. Voor de geïnterviewden blijkt dat psychisch geweld, zoals aanhoudend treiteren, vernederen en isoleren een grote impact heeft op hun latere leven. Veel genoemde gevolgen van dit geweld zijn psychosociale gezondheidsklachten, relatieproblemen en problemen met het opvoeden van eigen kinderen.
Verantwoordelijkheid van de overheid
Uit artikel 20 van het VN-Kinderrechtenverdrag volgt dat ieder kind dat tijdelijk of permanent niet in zijn eigen gezin kan opgroeien, recht heeft op bijzondere bescherming van de overheid. Dat betekent dat de overheid verantwoordelijk is voor de bescherming van deze kinderen. Uit het rapport blijkt dat kinderen die geweld hadden meegemaakt meestal onvoldoende werden beschermd en dat bij geweld doorgaans niet werd ingegrepen. De commissie komt tot het oordeel dat het toezicht vanuit de overheid onvoldoende was - en nog steeds is. Commissievoorzitter Micha de Winter zegt hierover: "Overheid en instellingen moeten erkennen dat ze hebben gefaald".
De boodschap van het rapport is duidelijk. De samenleving en overheid moeten erkennen dat er in de gehele onderzochte periode kinderen in de jeugdzorg waren die met geweld te maken hebben gekregen. Dit terwijl deze kinderen in de jeugdzorg zitten kwetsbaar zijn en extra beschermd moeten worden.
Minister De Jonge van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en minister Dekker van Rechtsbescherming hebben op het rapport gereageerd. In een kabinetsreactie schrijven zij: “Dit geweld had niet mogen plaatsvinden. Excuses, erkenning, hulp en ondersteuning van de overheid voor deze slachtoffers zijn hier op zijn plaats.”
Toekomst
De belangrijkste reden voor mensen om zich te melden bij de commissie was dat zij hoopten bij te dragen aan positieve veranderingen in de jeugdzorg. Het rapport van de Commissie De Winter doet dan ook zowel aanbevelingen over slachtoffers van geweld in de jeugdzorg van 1945 tot nu, maar doet ook voorstellen om de jeugdzorg in de toekomst veiliger te maken. Het voorkomen van geweld is hierbij de kern. Aanbevelingen zijn onder andere dat gesloten plaatsingen zo veel mogelijk voorkomen dienen te worden, dat de voogd meer aandacht moet schenken aan kinderen waarmee het op het eerste gezicht redelijk lijkt te gaan en dat iedereen toegang moet hebben tot een vertrouwenspersoon. Ook moet er meer met de kinderen gesproken worden terwijl zij in de jeugdzorg zitten, waarbij er expliciet naar geweld moet worden gevraagd.
Defence for Children onderschrijft deze aanbevelingen en ziet uit naar de resultaten die naar aanleiding van de aanbevelingen zullen worden bereikt.