Hoge Raad hakt knoop door over toestemming vakantie uithuisgeplaatste kinderen
De Hoge Raad heeft bepaald dat kinderen die door een beslissing van de kinderrechter uit huis zijn geplaatst, met hun pleegouders mee op vakantie mogen zonder dat daarvoor toestemming nodig is van de ouder(s) met gezag. Als een voorgenomen vakantie of uitstapje gevolgen heeft voor de uitvoering van de omgangsregeling tussen het betreffende kind en de ouder(s), dan is het de gecertificeerde instelling (de jeugdbeschermer) die daarvoor toestemming moet geven. Dat dient te gebeuren op basis van het belang van het kind. Er hoeft geen toestemming te worden gevraagd als de vakantie of het uitstapje de omgangsregeling niet raakt. Het is daarbij niet van belang of het om een vakantie in Nederland of in het buitenland gaat. Defence for Children vindt dit een belangrijke uitspraak, omdat de Hoge Raad een in de praktijk bestaande knoop heeft doorgehakt. Met de zomer in het vooruitzicht bestaat nu (eindelijk) duidelijkheid voor alle betrokkenen.
Toestemming vragen aan gecertificeerde instelling
Er bestond jarenlang onduidelijkheid bij ouders, pleegouders, kinderen, jeugdbeschermers, advocaten en zelfs bij rechters over de vraag wie nu precies wanneer toestemming moet geven als pleegouders met hun pleegkind(eren) op vakantie willen. Op 21 mei 2021 maakte de Hoge Raad op verzoek van de rechtbank Den Haag een eind aan de onzekerheid. Uithuisgeplaatste kinderen mogen in principe gewoon met hun pleegouders mee op een uitstapje of een vakantie. De Hoge Raad legt hierbij uit dat het nemen van beslissingen over vakanties en uitstapjes in beginsel tot de taken van de pleegouders behoort en niet langer tot die van de gezaghebbende ouder(s). Echter, indien het uitstapje of de vakantie gevolgen heeft voor de uitvoering van de omgangsregeling tussen het kind en de ouder(s) waardoor die omgang niet door kan gaan, dan moeten de pleegouders toestemming vragen aan de gecertificeerde instelling. Het is immers, zegt de Hoge Raad, de gecertificeerde instelling die bepaalt waar het kind zijn verblijfplaats heeft en die toezicht houdt. Overigens kan het wel zo zijn dat de gecertificeerde instelling met pleegouders de afspraak maakt dat een voorgenomen uitstapje of vakantie altijd moet worden gemeld.
De omgangsregeling
Een uithuisplaatsing mag niet langer duren dan noodzakelijk. De gecertificeerde instelling moet daarom aandacht besteden aan het verbeteren van de mogelijkheden van de ouders met gezag om hun kind zelf te verzorgen en op te voeden. Daarbij speelt de omgangsregeling een belangrijke rol. De gecertificeerde instelling moet ervoor zorgen dat die wordt nageleefd. Dat maakt, zegt de Hoge Raad, dat het aan de gecertificeerde instelling is toestemming voor een vakantie of uitstapje te verlenen of te weigeren indien de omgangsregeling erdoor wordt geraakt. Of het een binnenlandse of buitenlandse vakantie is, maakt daarbij niet uit. Het oordeel van de Hoge Raad geldt in principe ook voor andere vormen van uithuisplaatsing, zoals plaatsing bij gezinshuisouders of in een residentiële instelling. Als de gezaghebbende ouders het niet eens zijn met de beslissing van de gecertificeerde instelling, dan kunnen zij die beslissing laten toetsen door de kinderrechter.
Het belang van het kind
Zowel gecertificeerde instellingen als kinderrechters dienen hun beslissing over de gevraagde toestemming uitsluitend te baseren op het belang van het kind. Daarbij verwijst de Hoge Raad expliciet naar artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag, en impliciet naar de uitleg die het Kinderrechtencomité aan het belang van het kind geeft in General Comment nr 14. In dit General Comment biedt het Kinderrechtencomité handvaten om te kunnen beoordelen hoe het belang van het kind het best kan worden beoordeeld en vastgesteld. Defence for Children vindt het van grote meerwaarde dat er ten aanzien van zo’n belangrijk onderwerp duidelijkheid is gecreëerd en dat de Hoge Raad het belang van het kind, en niet dat van de ouders met gezag of pleegouders, vooropstelt. Wel voegt de kinderrechtenorganisatie hieraan toe dat de mening van het kind bij het nemen van de beslissing over de gevraagde toestemming altijd moet worden gevraagd én meegewogen, op een manier die past bij de leeftijd en ontwikkeling van het betreffende kind.
Meer informatie: