Raad van State ondermijnt kinderrechten Howick en Lili
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond verklaard. De hoogste bestuursrechter vindt dat de terugkeervoorwaarden die door de Raad voor de Kinderbescherming zijn gesteld geen relevant element zijn in het kader van de asielprocedure. De Raad van State is verder van oordeel dat de kinderen bij uitzetting geen reëel risico lopen op een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De uitspraak van de Raad van State heeft tot gevolg dat Howick en Lili zijn uitgeprocedeerd en kunnen worden uitgezet. Martin Vegter van kinderrechtenorganisatie Defence for Children is verbijsterd: “De rapporten van de anders zo gezaghebbende Raad voor de Kinderbescherming worden hier van tafel geveegd. En dat terwijl de Raad duidelijk heeft geconcludeerd dat uitzetting van Howick en Lili op dit moment niet verantwoord is.”
Onder toezicht
Vanwege de bestaande ontwikkelingsdreiging werden de kinderen eerder door de kinderrechter onder toezicht geplaatst. Zoals de onderzoeker van de Raad het tijdens de zitting helder uitlegde, plaatst de Raad kinderen niet ‘op goed geluk’. Daar is in dit geval vanwege het gebrek aan garanties wel sprake van volgens de Raad en daarom heeft die zich in uitvoerige rapporten helder uitgesproken tegen uitzetting zonder dat aan de gestelde voorwaarden is voldaan. Die uitzetting mag nu van de Raad van State toch plaatsvinden. Vegter: “Bij een Nederlands kind is het niet goed denkbaar dat de Raad op deze wijze wordt gepasseerd, maar wanneer het gaat om een kind zonder verblijfsvergunning in Nederland dan kan dit opeens wel. Dat is ongelijke behandeling op grond van de verblijfsstatus van deze kinderen en een schending van hun rechten.”
Ernstige schade ontwikkeling
Howick en Lili zullen na een verblijf van tien jaar in Nederland worden uitgezet naar Armenië, hoewel het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming en ook van voogdij-instelling Nidos uitwijst dat de ontwikkeling van Howick en Lili in het geval van uitzetting ernstig zal worden geschaad.
Terugkeervoorwaarden relevant voor asielaanvraag
Eerder had de rechtbank in Utrecht geoordeeld dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de asielaanvraag van Howick en Lili ten onrechte de door de Raad voor de Kinderbescherming geformuleerde voorwaarden had genegeerd. De staatssecretaris werd opgedragen deze voorwaarden alsnog te betrekken bij de beoordeling. In plaats daarvan ging hij echter in hoger beroep. In de uitspraak van vandaag heeft de Raad van State geoordeeld dat de staatssecretaris de terugkeervoorwaarden van de Raad voor de Kinderbescherming in de asielprocedure van Howick en Lili mocht negeren. Dat oordeel staat lijnrecht tegenover dat van de rechtbank Utrecht.
Jeugdbeschermingsrecht ondergeschikt
De uitspraak van de Raad van State toont opnieuw aan dat er sprake is van een fundamenteel probleem wanneer de rechtsgebieden van het vreemdelingenrecht en het jeugdbeschermingsrecht elkaar kruisen. In de jeugdrechtelijke context is het ondenkbaar dat uitvoerige rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming terzijde worden geschoven of dat een kind wordt geplaatst zonder afdoende zekerheden. Dat blijkt heel anders te liggen wanneer er sprake is van een kind zonder verblijfsvergunning. Vegter: “Rapporten van de anders zo gezaghebbende Raad voor de Kinderbescherming worden openlijk in twijfel getrokken en ondergeschikt gemaakt aan de verblijfsrechtelijke positie van Howick en Lili, de weigering van de staatssecretaris om hen in weerwil van de bij uitzetting te verwachten verdere ontwikkelingsschade bescherming te bieden en zijn wens om hen uit te zetten.”
Discriminatie
Vreemdelingenkinderen worden op deze wijze gediscrimineerd in de mate waarin zij kunnen rekenen op jeugdbescherming zoals die voor alle kinderen geldt die in Nederland verblijven. Voor kinderen die geen verblijfsvergunning hebben en van wie de staatssecretaris vindt dat zij moeten worden uitgezet, blijkt die jeugdbescherming door de Raad voor de Kinderbescherming immers niet te gelden. Dit onderscheid vormt discriminatie in de zin van artikel 2 van het VN-Kinderrechtenverdrag waarin staat dat kinderen niet mogen worden gediscrimineerd op basis van hun status en evenmin op grond van de status of het handelen van hun ouders.
Leefomstandigheden Armenië
Uit het onderzoek “Ik wil terug naar Nederland. Monitoring van teruggekeerde gewortelde kinderen in Armenië” (2017) van de Universiteit Groningen en Defence for Children blijkt dat de leefomstandigheden van de uitgezette gezinnen in Armenië slecht zijn.