Scroll down
Het display van mijn werktelefoon op de Kinderrechtenhelpdesk van Defence for Children Nederland licht op: 088-0720433. Het detentiecentrum in Zeist. Ik zet me alvast schrap.
“Met Mara.”
“Hoi Mara, met Martin.”
“De busjes zijn gekomen.”
Op onze Kinderrechtenhelpdesk ontvangen we deze korte boodschap met enige regelmaat. Het zijn slechts vier woorden, maar ze vertellen een heel verhaal. Het verhaal van kinderen uit een azc of gezinslocatie die vaak al jaren in Nederland wonen en dan ineens, op een ochtend in alle vroegte, met busjes worden opgehaald. De busjes brengen de kinderen naar de gesloten gezinsvoorziening in Zeist. Hier, in dit met hoge hekken omringde detentiecentrum, worden gezinnen met minderjarige kinderen in afwachting van hun voorgenomen uitzetting opgesloten.
Mara kende mij, omdat ik in een eerder stadium de (later afgewezen) eerste asielaanvraag van haar familie had aangevuld met een standpunt over de rechten en belangen van Mara, haar tweelingzusje Amina en hun jongere broertje Ahmed. In het telefoongesprek vertelde Mara dat de gevreesde busjes het gezin bij een gezinslocatie in het noorden van het land hadden opgehaald. Een van de busjes had hen naar de gesloten gezinsvoorziening in Zeist gebracht, waar ze vervolgens werden afgesloten van de buitenwereld. Voor (telefonisch) contact met mensen van buiten, zoals onze helpdesk, waren ze dus afhankelijk van de telefoon in het detentiecentrum: het 088-nummer dat we op de helpdesk uit ons hoofd kennen.
Vanuit Zeist dienden Mara, Amina, Ahmed en hun moeder zo snel mogelijk een herhaalde asielaanvraag in. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), de instantie die verantwoordelijk is voor zowel het detineren van gezinnen als hun uitzetting, wist dat Mara en haar familie al geruime tijd bezig waren die aanvraag voor te bereiden. Aangezien een (herhaalde) asielprocedure uitzetting verhindert, begrijp ik nog steeds niet waarom de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid besloot het gezin toch op te laten sluiten. Hoe dan ook, volgens het beleid van de staatssecretaris mocht de DT&V Mara, Amina, Ahmed en hun moeder maximaal twee weken in Zeist vasthouden. Omdat ze inmiddels een (herhaalde) asielaanvraag hadden ingediend, werd deze periode met zes weken verlengd.
Als de DT&V er niet in slaagt een gezin met minderjarige kinderen binnen de maximale termijn van, in dit geval, acht weken het land uit te zetten, dan moet het gezin in vrijheid worden gesteld. Aangezien langdurige opsluiting van kinderen moet worden vermeden, hoort de staatssecretaris er dus voor te zorgen dat de asielprocedure binnen die termijn wordt afgerond. Voortvarendheid is daarom geboden.
Daarvan was in de zaak van Mara, Amina en Ahmed geen sprake. Nadat de staatssecretaris had laten weten van plan te zijn ook hun herhaalde asielaanvraag af te wijzen, duurde het drie weken voordat hij daadwerkelijk zo besliste. Op dat moment waren er minder dan twee weken over voor de indiening van het beroep tegen die afwijzing, de behandeling daarvan op zitting en het doen van een uitspraak. Met andere woorden: het was duidelijk dat het gezin niet binnen de maximale termijn van acht weken zou kunnen worden uitgezet. Gaandeweg had de staatssecretaris zich kunnen én moeten realiseren dat Mara en haar familie in vrijheid hoorden te worden gesteld.
In plaats daarvan legde hij een verlenging van de inbewaringstelling op voor de duur van drie maanden. (Op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vreemdelingenwet) De staatssecretaris zag daarbij over het hoofd dat toepassing van deze verlenging uitdrukkelijk is uitgesloten als het gaat om gezinnen met minderjarige kinderen. Nadat ik de DT&V op deze fout had gewezen, werden Mara en haar familie alsnog in vrijheid gesteld. De drie kinderen hadden inmiddels vijf weken opsluiting achter de rug, met uitzicht op de hoge hekken, zonder school, vriendjes en vriendinnetjes en continu levend in angst en onzekerheid over hun toekomst.
De wekenlange opsluiting van Mara, Amina en Ahmed staat niet op zichzelf. Wij maken dit op onze Kinderrechtenhelpdesk vaker mee. Zo werden in dezelfde periode drie andere kinderen ongeveer vijf weken opgesloten in Zeist, samen met hun vader en hun met een hoge bloeddruk kampende, zes maanden zwangere moeder. In een spoedprocedure oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat dit gezin onmiddellijk in vrijheid moest worden gesteld. Het is bekend dat het gevangenzetten van kinderen zeer ingrijpend en schadelijk is voor hun ontwikkeling. Volgens het VN-Kinderrechtenverdrag mag detentie om die reden alleen als uiterste middel worden toegepast (het ultimum remedium-beginsel) en voor de kortst mogelijke duur. Als het belang van het kind voorop zou worden gesteld, zoals het Kinderrechtenverdrag voorschrijft, dan zouden kinderen nooit enkel op grond van hun vreemdelingenrechtelijke status opgesloten mogen worden. Toch voorzien de Vreemdelingenwet en het Nederlandse asielbeleid in de mogelijkheid kinderen voorafgaand aan hun uitzetting op te sluiten in Zeist. Het VN-Kinderrechtencomité tikte Nederland daarvoor in 2022 op de vingers.
Mara, Amina en Ahmed mochten na hun vrijlating niet terug naar de gezinslocatie waar ze vandaan kwamen en niet terug naar hun school. Mara en Amina maakten de laatste weken van groep acht, inclusief de eindmusical en het kamp waarnaar ze zo hadden uitgekeken, niet meer mee. Bovendien werden ze, nadat de rechtbank ook hun herhaalde asielaanvraag had afgewezen, op een vroege ochtend in september opnieuw overvallen door de komst van de busjes en opgesloten in Zeist. Nadat de Raad van State had geoordeeld dat de kinderen, in afwachting van de uitspraak in hoger beroep, niet mochten worden uitgezet, kwamen ze weer vrij. Om daarna wederom naar een andere locatie te worden gebracht om van voren af aan te beginnen met het vinden van een school en het opbouwen van sociale contacten. Hun hoger beroep loopt nog.
De namen in dit verhaal zijn niet de echte namen. Deze zijn wel bekend bij Defence for Children Nederland.