Terug naar de kern. Terug naar kinderrechten
Marieke Simons
Juridisch adviseur Kinderrechten en Jeugdrecht
Scroll down
Marieke Simons
Juridisch adviseur Kinderrechten en Jeugdrecht
Er is de laatste tijd veel te doen over uithuisplaatsingen van kinderen. Zeker naar aanleiding van het Toeslagenschandaal. De Kinderrechtenhelpdesk van Defence for Children ziet al langer dat – los van het Toeslagenschandaal – veel dingen niet goed gaan met betrekking tot uithuisplaatsingen. Wat gaat goed ? Wat kan beter? En wat staat hierover in het VN-Kinderrechtenverdrag?
Ieder kind heeft het recht bij zijn ouders op te groeien. Dat recht is opgenomen in het VN- Kinderrechtenverdrag. Een uithuisplaatsing moet dan ook als laatste (red)middel worden gezien en noodzakelijk zijn voor een onbedreigde ontwikkeling van het kind. Alleen als er geen minder ingrijpend middel is, mag een kind uit huis worden geplaatst. Dit is zo, omdat het een enorme inbreuk maakt op het leven van ouders en kinderen. Zo moet eerst in de thuissituatie hulp worden ingezet die nodig is om het kind thuis te laten opgroeien, in het eigen gezin. Dat recht hebben de ouders, maar nog belangrijker, dat recht heeft het kind. Omdat thuis opgroeien vaak het allerbeste is voor een kind.
We krijgen bij Defence for Children veel signalen dat niet alles wordt gedaan om uithuisplaatsing te voorkomen. Zo duurt het te lang voordat duidelijk wordt welke specialistische hulp nodig is, of wordt te lang niet de juiste hulpverlening ingezet. Hierdoor verergert de situatie met een uithuisplaatsing tot gevolg. Een lange wachtlijst voor specialistische jeugdzorg, onder andere door hoge personeelstekorten, is een van de oorzaken. Tot grote frustratie van de jeugdbeschermers die de jeugdhulpverlening moeten organiseren en vaak aan handen en voeten gebonden zijn.
Een uithuisplaatsing moet tijdelijk zijn, zo kort mogelijk duren en periodiek worden getoetst, zo volgt uit het VN- Kinderrechtenverdrag. Terugplaatsing van het kind moet het doel zijn. Gerichte hulpverlening aan ouders en kind om de oorzaken van de uithuisplaatsing aan te pakken moet worden ingezet. De kinderrechter zal moeten toetsen of de uithuisplaatsing, na de inzet van die gerichte hulp, nog nodig is en of het kind teruggeplaatst kan worden.
We krijgen al langer signalen dat ouders het gevoel hebben dat er niets meer gebeurt na de uithuisplaatsing. Geen hulpverlening, geen omgang en geen plan voor terugplaatsing. Hoe kunnen ouders dan nog werken aan die terugplaatsing, vragen ze zich af. Toch vertellen zij ons ook positieve dingen, zoals dat kinderrechters de uithuisplaatsing steeds vaker met maar drie maanden verlengen. Op die manier monitoren ze of wel echt wordt gewerkt aan terugplaatsing. Maar de lange wachtlijsten en logge aanvraagprocedures in de jeugdzorg maken het lastig snel de benodigde hulp in te zetten. Jeugdzorgwerkers willen dit wel, maar kunnen het simpelweg niet.
Als een kind eenmaal uit huis is geplaatst heeft het recht op regelmatig en rechtstreeks contact met zijn ouders, een ander kinderrecht uit het VN- Kinderrechtenverdrag. Kortom: er moet contact zijn tussen ouder en kind. Zeker na een heftige gebeurtenis als een uithuisplaatsing. Ook om te voorkomen dat het niet hebben van contact bij het kind zal leiden tot vervreemding van zijn ouders en terugplaatsing in de weg komt te staan.
We zien in de praktijk dat het recht op omgang vaak niet wordt nageleefd en dat na de uithuisplaatsing niet of nauwelijks contact is. Vanuit de goedbedoelde gedachte het kind rust te geven, door de lange wachtlijsten voor specialistische omgangsbegeleiding of door drukte bij de jeugdbeschermer die blij is dat het kind geplaatst is. Toch horen we ook dat jeugdbeschermers de omgang dan maar zelf gaan begeleiden. Het is fantastisch dat ze daarmee zorgen voor het hoognodige contact tussen ouder en kind.
De mening van het kind bij een uithuisplaatsing wordt vaak niet gehoord, terwijl ze dat recht wel hebben op grond van het VN- Kinderrechtenverdrag. We merken te vaak dat kinderen niet worden betrokken bij beslissingen over een uithuisplaatsing of omgang, dat ze zich niet gehoord voelen en dat ze hun rechten niet kennen. Maar die rechten hebben ze wel degelijk. In Nederland formeel vanaf twaalf jaar, maar ook informeel als ze jonger zijn.
Het is goed te horen dat kinderen steeds vaker worden uitgenodigd voor een kindgesprek met een kinderrechter. Hierin kunnen ze aangeven wat zij vinden van de uithuisplaatsing of het contact met de ouder. Toch horen we te vaak dat kinderen niet zijn gehoord of dat een verzoek voor een bijzonder curator wordt afgewezen. Bij ingrijpende zaken als een uithuisplaatsing zou dat niet moeten mogen en moet het kind op welke gepaste manier dan ook, betrokken worden.
Het is goed dat de discussie over uithuisplaatsingen, al dan niet als gevolg van het Toeslagenschandaal, kritisch wordt gevoerd. Ik hoop dat het ons allemaal weer aan het denken zet. Daarbij moeten we volgens mij terug naar de kern, naar hoe we om willen gaan met kwetsbare kinderen in ons land. Kinderen die we bij hun ouders weghalen, om welke reden dan ook. Die kern raakt kinderrechten. De pedagogische visie van het VN- Kinderrechtenverdrag moet leidend zijn bij vragen als: Hebben we echt alles aan gedaan om het kind thuis te laten opgroeien? En als het dan toch uit huis wordt geplaatst, werken we dan wel hard genoeg aan terugplaatsing? Zorgen we ervoor dat het kind na de uithuisplaatsing contact heeft met zijn ouders en broertjes en zusjes? En, niet te vergeten, hoe betrekken we het kind bij al deze beslissingen, die zo levensbepalend zijn voor zijn of haar verdere leven?
Ik hoop van harte dat bij de discussies over uithuisplaatsingen en de hervorming van de jeugdzorg in het algemeen wordt gekeken naar het VN- Kinderrechtenverdrag. Zet kinderrechten centraal! Ga terug naar die kern, terug naar kinderrechten, dat is een goed begin.