Scroll down

Alternate Text
Blog banner

Daadkracht voor 500 kinderen: geen onbereikbaar vergezicht

Martin Vegter

Juridisch adviseur Migratie

 

Stichting Vluchteling, VluchtelingenWerk Nederland en Defence for Children roepen Nederlandse gemeenten op om zich bereid te verklaren 500 alleenstaande minderjarige vreemdelingen uit Griekenland over te nemen, omdat die kinderen daar – alleen – moeten overleven onder mensonterende omstandigheden. Burgemeester Lenferink van Leiden sprak zich als eerste burgemeester uit. De stad wil in elk geval 25 kinderen opnemen. “Als ze hier volgende week op de stoep staan dan gaan we dat regelen,” zo voegde hij eraan toe. Ook voogdijinstelling Nidos gaf aan klaar te zijn om de kinderen op te vangen en te begeleiden. Daadkracht heet dat.

Nog geen 20 kilometer verderop, aan het Haagse Binnenhof, is de daadkracht verder te zoeken. Minister-president Rutte verklaart dat Nederland helpt om de situatie in de vluchtelingenkampen “humaan in goede banen te leiden”. Met humaniteit heeft de situatie in Griekenland al jarenlang niets meer te maken. Het enige lijden dat er plaatsvindt, schrijf je met een lange ij. Dat weet Rutte ook. Politiek heet dat.

Al jaren geleden, in 2016, wees de minister voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking om het “belang goed in de gaten te houden dat de capaciteit van de opvangcentra niet overbelast raakt.”[1] Kamp Moria op Lesbos telde toen zo’n 3.300 mensen, geen vergelijking met de huidige situatie. Wie het in de gaten heeft gehouden, zag dat daar inmiddels 21.000 mensen leven, zeven keer het aantal mensen waarop het kamp berekend is. De uitzichtloosheid is er zo enorm dat kinderen zichzelf geweld aandoen. Of letterlijk verstommen.

Het VN-Kinderrechtenverdrag schrijft in artikel 22 voor dat kinderen die vluchteling zijn of asiel hebben aangevraagd extra beschermd moeten worden. Voor kinderen zonder ouders geldt dit des te meer. Zijn dit onbereikbare vergezichten van de tekentafel van het Verdrag? Niet berekend op een tijdsgewricht met zoveel ontheemde kinderen?

Integendeel. Het Kinderrechtenverdrag bevat, juist ter bescherming van deze kinderen, de uitdrukkelijke plicht voor lidstaten om elkaar te hulp te schieten. In de woorden van het VN-Kinderrechtencomité benadrukt artikel 4 dat het Verdrag een ‘samenwerkingsoefening’ is voor staten wereldwijd.[2] Bij de toepassing van dat artikel dient bovendien rekening te worden gehouden met de bijzondere kwetsbaarheid van onbegeleide kinderen en moet de toewijzing van de beschikbare middelen aan die kinderen prioriteit krijgen.[3]

Het zijn niet de prioriteiten waar de Nederlandse regering zich op richt. Die zijn gemaakt van prikkeldraad. Binnen enkele dagen na de komst van migranten aan de Griekse landsgrens was er ‘full support’ vanuit Nederland voor het gesloten houden van die grens. Het kabinet levert een aanzienlijke bijdrage aan de versterking van de grensbewaking.

Het verzoek van Griekenland aan de andere lidstaten van de Europese Unie om 2.500 alleenstaande minderjarige vreemdelingen over te nemen, kan zich in minder voortvarendheid verheugen. Van onze regering wel te verstaan. Frankrijk, Finland, Portugal, Luxemburg, en recenter ook Kroatië en Duitsland, bieden wel plaats.

Eind vorig jaar liet staatssecretaris Broekers-Knol, na de zoveelste vraag over de erbarmelijke omstandigheden van kinderen in de Griekse kampen, weten dat het kabinet ‘het ongeduld deelt’. Woorden zonder betekenis wanneer er vijf maanden na het Griekse verzoek nog steeds naar Europa wordt gewezen.

In veel Nederlandse gemeenten is het geduld nu op. Meer en meer verklaren zij zich bereid om een aantal kinderen uit de Griekse vluchtelingenkampen op te vangen. Hun ‘Coalition of the Willing’ groeit. Een kabinet dat dit ongeduld werkelijk deelt, omarmt die vastberadenheid van haar gemeenten en werkt met hen samen om die woorden zo snel mogelijk om te zetten in concrete daden. Entschlossenheit, oftewel: besluitvaardigheid, om met onze Oosterburen te spreken. Voor die vijfhonderd kinderen.

 

[1] Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-20, nr. 1115, 6 april 2016, p. 2.

[2] UNCRC, General Comment 5, para 60.

[3] UNCRC, General Comment 6, para 16.

We gebruiken cookies om ervoor te zorgen dat onze website zo soepel mogelijk draait. Door gebruik te maken van onze website gaat u akkoord met ons beleid. Privacy verklaring
Ja
Nee